Elke ochtend zaten ze daar. Gewoon gezellig met z'n
tweetjes een beetje over koetjes en kalfjes te koeren, balkonnetje onder poepen
en, als ze in een baldadige bui waren, gingen ze eventjes andersom zitten, met
de duivenpoeperd op de straat beneden hen gericht. Op zulke momenten leek het
net alsof ik ze stiekem zag grinniken. Er waren ook momenten dat ze duidelijk
ruzie hadden. Op zulke dagen zaten ze alle twee aan een kant van het balkon. Keken
ze elkaar geen moment aan. Maar normaal gesproken zaten ze als twee verliefde
vogelpubers met elkaar te kroelen. Het geluk droop er vanaf en wel op zo'n
manier dat ik stiekem een beetje jaloers was.
Ik noemde ze altijd Jut en Jul. Hoe hun namen werkelijk
waren weet ik niet. Als duiven al namen hebben. Wie het weet mag het zeggen. Elke
ochtend, zo rond twaalf uur, kwamen ze aanvliegen en gingen ze op de balustrade
van het balkon tegenover mij zitten. Eerst kwam Jut en twee minuutjes later,
nooit meer, kwam Jul. En dit nu al bijna twee jaar achter elkaar, zonder ooit
een dag over te slaan. Heel gek, maar om twaalf uur gaat mijn blik bijna
automatisch richting de overkant van de straat. Het is bijna net zo
vanzelfsprekend geworden als plassen voor het slapen gaan. Logisch dat als ze dan
een keer te laat zijn, ik een beetje ongerust word. Dit gebeurde echter zelden
tot nooit. Sterker nog, ik begin zelfs te vermoeden dat postduiven, behalve een
feilloos gevoel voor richting, ook een aangeboren gevoel voor tijd hebben. Een
soort vliegende wekkers met GPS.
Jan van Oranje
Geen opmerkingen:
Een reactie posten