zondag 27 maart 2016

De lappenmand

In de kamer naast mij doet de vrouw haar best om haar longen beetje bij beetje naar buiten te roggelen. In de andere kamer schreeuwt een man van ver in de negentig elke paar minuten om zijn moeder. Ik heb al twintig keer geroepen dat de kans groot is dat zijn moeder even niet in de gelegenheid is om hem te horen, maar dat helpt geen zak.

Twee deuren verder ligt een vrouw die moet overgeven. Het lukt haar niet. Ze doet echt haar best, want al plaats ik drie kussens op mijn hoofd, ik blijf haar horen. Het klinkt als een mannetjes hert in de bronstijd. Maar dan heel hard. Ik heb mijn deur openstaan en kan vanaf mijn bed in de kamer aan de overkant kijken. Daar doet een oud baasje zijn best om zijn urine in een plasfles te krijgen. Tevergeefs. Hij had net zo goed meteen tegen de muur op kunnen piesen. Had minder rommel gegeven. Schuin aan de overkant trekken zigeuners in de kamer. Eén van hen schijnt iets te mankeren. De rest is decoratie. Het is meteen een kabaal van jewelste. Het overstemt zelfs de braakneigingen van de dame verderop. En dat is heel knap. Het wachten is nu op een kampvuur midden in de kamer en een spontane flamenco.

Ik lig nu al 72 uur in bed en mag er op het gevaar van dood neervallen niet uit. Uit pure verveling probeer ik hoe ver ik op mijn linker zij kan draaien voordat ik gewurgd wordt door de zuurstofslang. Dan probeer ik dezelfde truc op mijn rechter zij. Kijken hoe lang ik de pijn kan verdragen van een naald die in mijn rechterarm zit, met als enig doel het plaatsen van een infuus, wat nooit gebeurt. Noodgedwongen lig ik op mijn rug, als ware ik van plan het oudste beroep ter wereld in het ziekenhuis te introduceren. Mijn verdere tijdverdrijf bestaat uit het raden wat voor eten ik voor mijn neus heb. Vandaag is het vis. Ik ruik het meer dan ik het visueel herken, omdat de geur die mij tegemoet komt mij direct doet denken van een ex-vriendinnetje uit een ver verleden. Ze rook op bepaalde plekken naar de zee. Een sterk vervuilde zee.

Het mopperen van mijn vrouw, het niet luisteren van de kinderen, een kanarie die zijn kop maar niet kan houden, ellende op tv, het klinkt ineens als het paradijs op aarde.

Jan van Oranje

donderdag 24 maart 2016

Dat is logisch

Elk voordeel heb zijn nadeel. En mijn nadeel is dat ik er niet meer ben. Maar goed, als je ergens niet bent, ben je óf te vroeg óf te laat. En als je te laat bent, moet je zorgen dat je op tijd vertrekt. Dan ken je wel gaan sprinten, maar dan ben je dus te laat vertrokken. Het leven is een spel van fouten. Maar voordat ik een fout maak, maak ik die fout niet. Dat ga je pas zien als je het door hebt. Ik had kanker. En kanker ken niet van je winnen, maar je ken wel van kanker verliezen. Kijk, ik stond voor rust met 2-0 voor. Maar je moet altijd zorgen dat je een doelpunt meer scoort als de ander. Maar zonder bal ken je niet winnen, want de bal is een essentieel onderdeel van het spel.

Ik heb op balbezit gespeeld, dan hoef je niet te verdedigen, want er is maar één bal. En als ik de bal heb, ken de kanker niet scoren. Maar ik had tijd te kort. Dan ken ik wel harder gaan lopen, maar in wezen bepaalde de kanker de snelheid van het spel. Maar wat is snelheid? Men verwisselt snelheid vaak met inzicht. Maar inzicht is geen snelheid. Want als ik iets eerder begin te lopen dan de ander, dan lijk ik sneller, terwijl ik misschien langzamer ben.

Ik geloof niet omdat ik dus niet gelovig ben, maar ik denk wel dat er iets anders is, maar daardoor geloof ik datgene wat ik dus denk dat er is en niet dat wat er niet is. Men noemde mij eigenwijs. Maar daar ben ik het niet mee eens. Ik ben in principe overal tegen. Tot ik een besluit neem, dan ben ik ervoor.

Het leven is simpel. Het moeilijkste is echter simpel leven. Want als ik je vraag te laten zien wat je kan, zou je laten zien wat je kan. Maar dan weet ik meteen ook wat je niet kan, want dat laat je niet zien. Ik ben er van overtuigd dat zoals ik het gedaan heb, het gedaan moest worden, want anders had ik het niet gedaan. Ik dacht dat ik zou winnen, maar ik heb verloren. Mijn verdediging was op het laatst een geitenkaas. Vaak moet er iets gebeuren voordat er iets gebeurt en dat is nu dus gebeurt. Misschien begrijp je me niet, maar als ik zou willen dat je mij begreep, had ik het wel beter uitgelegd. Dat is logisch.

Jan van Oranje

maandag 14 maart 2016

Kinderfeestje

Het is weer helemaal in. Kinderfeestjes bij McDonalds. Tenminste, in mijn dorp, daar waar de tijd heeft stil gestaan. Die feestjes beginnen in het restaurant. Daar worden de kinderen misselijk gevoerd met een droog broodje met daarop een als hamburger vermomt taai schijfje. Nadat het kindergepeupel zich heeft volgepropt met hamburgers, vette frieten en liters cola, komen de snacks op tafel. Helaas voor de kinderen zijn ook veel ouders aanwezig. Niet omdat ze de jarige kennen. Welnee, in veel gevallen weten de ouders niet eens welk kind jarig is. De ouders komen om mee te vreten. Het bikken heeft de tafel nog niet aangeraakt, of wordt door de ouders geconfisqueerd als ware het een fiets in de tweede wereldoorlog. Met twee handen tegelijk verdwijnen worstjes, chips en gort droge koekjes in de uitgehongerde muilen.

En net als je denkt dat je het ergste overleefd hebt, verplaatst de hele bups zich naar de ballenbak. Versie 2.0. Een bouwwerk, waar het grut zich door gaten moet persen en langs stangen kan glijden. Hier en daar liggen ook wat ballen. Omdat de hamburgergigant niet wil worden aangeklaagd voor schade aan kinderneuzen en/of melkgebitjes, zijn schoenen niet toegestaan. De lucht van kleine zweetvoeten is daarbinnen dan ook niet te harden. Ik begrijp ook meteen waarom dat ding in een afgesloten ruimte staat. Dan komt de taart. En als je nog niet over je nek bent gegaan van de stank van voeten die dagelijks in stinkgympen gefrommeld worden, gebeurt dit wel als je de fout maakt een stuk Mcgebak naar binnen te werken.

Na een paar uur vreten, snaaien en zuipen hebben we de eerste kotser. Het is dat hebberige dikke jong van een paar huizen verderop. Aan twee stukken gebak had het ettertje nog niet genoeg. Met een grote boog vliegen deels verteerde hamburgers de net weggewerkte halve liter cola achterna. Meteen komt er, bovenop de toch al bedorven lucht, een zure geur van vers braaksel bij. Net op het moment dat ik een nieuwe teug adem neem om deze weer een minuut of wat in te houden. Het is leuk geweest. Ik trek mijn dochtertje door zo’n gat, pak op de gok twee bij elkaar passende schoenen en wurm me met haar naar buiten. Bijna dankbaar adem ik de frisse lucht van uitlaatgassen in. Zaterdag is het volgende partijtje. Dit keer bij de Burger King. Die hebben gelukkig geen ballenbak. Die hebben een springkussen.

Jan van Oranje

woensdag 9 maart 2016

De foto

De deadline nadert. Maar ik weet nog steeds niet waar ik over moet schrijven. Normaal gesproken heb ik daar geen problemen mee. Nu lijkt het alsof mijn hoofd verstopt zit. Vol met verhalen die geen uitweg kunnen vinden. Zoals altijd kijk ik even naar de oude foto aan de muur, met daarop mijn voorouders. Om steun te zoeken bij mijn opa. Soms helpt het. Het is een hele oude foto, nog in sepia geschoten. Mijn vader staat er nog niet op, dus de foto is meer dan 80 jaar oud. Ik realiseer mij nu pas dat veel van de mensen op de foto niet meer leven. Veel van de mensen heb ik ook nooit echt gekend.

Ik neem de foto van de muur. Voor het eerst in lange tijd kijk ik echt naar de mensen die geforceerd gelukkig terugkijken. Maar ondertussen zijn de zorgen van een bikkelharde tijd af te lezen van hun verstomde gezichten. Links staat mijn opa. Een kleine grote man. Door het leven gehard, dat zie je zo. Knappe man ook. Men zegt dat ik op hem lijk. Mijn oma zit rechts naast hem. Ze is overleden slechts één dag voordat ze 100 werd. Het gelukstelegram van de Koningin was al binnen. Ze heeft het nooit gelezen. Mijn oma zit in een stoel met zware armleuningen. In haar armen heeft ze mijn tante Louise, de enige nog levende persoon op de foto. Ook al ouder dan tachtig nu, maar toen een onschuldige baby. Gewikkeld in iets dat, als je dat je baby nu aantrekt, je meteen uit het ouderlijk gezag wordt geknikkerd.


Ik herken mijn overgrootmoeder, opoe Pietje. Ja, voor de originele namen moet je in mijn familie zijn. Ik bedoel, achter mijn overgrootmoeder staat mijn tante Zus. Het mensje had behoorlijk slechte ogen, maar wist wel steevast het grootste gebakje te pakken op feestjes. Volgens haar omdat dat de enige was die ze kon zien. Volgens mij had ze gewoon vraatzucht. Ik zie mijn tante Mien op de foto. Ze staat achter mijn opa. "Tante Mien, mogen wij je poesje nog eens zien" zongen wij als kinderen altijd. Werd ze verschrikkelijk kwaad om. Later begreep ik dat het mensje nooit een kat gehad heeft. Ik probeer mezelf te herkennen in de vergane trekken van mijn familie, maar herken eigenlijk niets. Ik hang de foto terug aan de muur. Bedankt opa, het is u weer gelukt.

Jan van Oranje

zondag 6 maart 2016

De bus

Hij draagt een vale lange regenjas die in een ver verleden betere tijden gekend heeft. Een te grote zwarte hoed hangt laag op zijn voorhoofd. Als hij zijn hoofd wat opricht komt een ongeschoren kin te voorschijn. Naast hem staat, naar ik meen, zijn vrouw. Met haar rug naar mij toegedraaid. Ze heeft een fraai figuurtje en lijkt mij, zo aan de achterkant te zien, een stuk jonger dan hij. Zodra ze zich omdraait zie ik dat er tussen de voor- en achterkant zeker 60 jaar verschil zit. Een kontje om te zoenen, maar een gezicht als een pruim.

De bus komt en van het een op het andere moment wordt het stel opgegeten door het openbaar vervoer. Met enige blijdschap zie ik ook mijn bus aankomen. Net op tijd, want de prutregen begint me danig te irriteren. De bus is tot de laatste vierkante centimeter gevuld met natte ochtendzieke lichamen. Verregende individuen op weg naar ergens. Naast mij staat iemand met een uit de kluiten gewassen hond. Of een kleine pony, kan ook. Het beest stinkt in ieder geval een uur in de wind.

De mensenmassa perst me tegen de rug van een bejaarde dame. De regendruppels liggen als kleine diamantjes bovenop haar ouderwetse wollen vest. Op haar hoofd draagt zij een zelf gehaakte muts. Ik probeer enige afstand tot haar rug te bewaren, maar een wat te onstuimige passagier geeft de hele bups zo'n zet, dat ik tegen haar aanbots. Het handvat van mijn paraplu prikt daarbij onzacht in haar truitje.

"Kan het wat voorzichtiger!" roep ik achterom, om aan te tonen dat ik niet de schuldige ben van deze botsing. "Er staat hier een bejaarde dame!" Op dat moment draait de bejaarde dame zich om en ik voel het bloed in recordtempo naar mijn hoofd schieten. Ze is hooguit achttien en op een lelijke manier best mooi. Ze kijkt me vuil aan en zegt luid: "Bedoel je mij soms, fossiel?" De ogen van de passagiers schieten zonder uitzondering mijn kant op. Ineens ben ik het populairste onderwerp van de bus. Stotterend en stuntelend probeer ik mijn gezicht nog wat te redden. Tevergeefs.


De bejaarde tiener kijkt triomfantelijk de bus rond of iedereen mijn gestuntel wel goed heeft gezien. Ik begin te zweten onder mijn sjaal. "Als je moe wordt van het staan opa, mag je wel even op mijn rug zitten hoor." zegt het wicht. De bus barst in lachen uit en ik zou er ineens niets op tegen hebben om nu in mijn uppie buiten in de zeikregen te staan. Binnen 10 minuten tweemaal dezelfde vergissing. Vrouwen en leeftijden, niet helemaal mijn ding.

Jan van Oranje

donderdag 3 maart 2016

De laatste reis

Ze ligt er mooi bij. Vredig, alsof ze zich heeft geschikt in het onvermijdelijke. Het is wel ineens stil in huis, nu ik haar gekakel niet langer hoef aan te horen. Het is vreemd ook om haar zo te zien liggen. Vooral omdat ze steeds in beweging was. Ik hoef haar niet aan te raken om te weten dat haar hart al een poosje geleden gestopt is met kloppen. Haar vel zal wel erg koud aan voelen. Ze is stijf en ligt daar, vol in het zicht. Naakt en kwetsbaar, met haar knieën opgetrokken.  

Ik weet niet zo goed wat ik nu voel. Of moet voelen. Wat moet ik voelen als ik naar haar kijk? Afschuw, of schaamte misschien? Nee, dat niet. Ik voel eerder een soort van medelijden. Medelijden omdat ik weet dat haar leven niet prettig moet zijn geweest. Misschien is "niet prettig" zelfs een beetje zwak uitgedrukt. Een levende hel is wellicht een betere omschrijving. Haar hele leven versleten in een naar stront stinkende woonomgeving. Overbevolkt met lotgenoten die geen greintje medelijden hadden met de zwakkere onder hen. Ik heb haar niet zo heel lang gekend, slechts een paar dagen. Ze heeft waarschijnlijk kinderen gehad. Jong kroost die ze al snel aan hun lot moet hebben overgelaten. Zouden haar kinderen haar missen? Sentimenteel als ik ben hoop ik dat met heel mijn hart. Maar mijn verstand ontkent het meteen weer.

Ik kwam weleens in de buurt waar ze woonde. Een rustige landelijke omgeving. Ik heb haar daar vast en zeker een keer gezien. Maar haar naam heb ik nooit gehoord. Ze was voor iedereen ook niet meer dan een nummer. Misschien maar beter ook. Als ik haar naam zou weten, zou ik het er verschrikkelijk moeilijk mee hebben gehad. Dan wordt het allemaal meteen zo persoonlijk. Nu is het toch een stuk afstandelijker.

Nu ligt ze hier en zal ik haar laatste reis verzorgen. Het is me niet opgedrongen hoor. Het was mijn eigen beslissing. Maar diep in mijn hart voel ik nu toch iets van spijt. Het klinkt misschien een beetje morbide, maar ik moet gewoon even mijn hand op haar borst leggen. De vochtige kilte van haar huid zorgt ervoor dat ik mijn hand meteen weer terugtrek. Ik zal haast moeten maken vrees ik. Ik pak haar op en leg haar bijna teder in het water. Daar gaat ze. Vanavond eten we kippensoep.

Jan van Oranje