vrijdag 23 december 2016

Een selfie met Picasso

Wat als sociale media al langer dan een eeuw zouden bestaan? Stel je eens voor hoe dat dan geweest zou zijn. Ernest Hemingway die vanuit Cuba, lui hangend in een strandstoel, zijn zoveelste martini instagramt. Of Picasso die al zijn 'vrienden' eerst port en daarna bedelt om likes omdat ie weer iets onduidelijks heeft geschilderd. Jimi Hendrix die incheckt in Woodstock en een duimpje van Janis Joplin krijgt. Een eindeloze twitteroorlog tussen McCartney, Jagger, Lennon en Ono. De trotse vader van Frank Lloyd Wright die een filmpje van zijn met blokjes spelende zoon vlogt.

En stel je de keerzijde eens voor. Schokkerige livebeelden van de brand in de Reichstag, die meteen wereldwijd gedeeld worden. Misschien had iemand ook wel een filmpje geschoten van de echte dader en dit meteen op youtube gezet. Dan zou er in ieder geval geen gewag meer gemaakt worden van een valse coup. Joden die nietsvermoedend in Dachau arriveren, stiekem filmpjes sturend per whatsapp, of zou iemand misschien op het slimme idee zijn gekomen om hen even te waarschuwen de trein maar even te missen? Zouden we de updates van Josef Mengele liken, trots op de vooruitgang in de medische wetenschap? Of een hartje plaatsen 'dat we het helemaal geweldig vinden' als hij weer een tweeling blauwe verf in de ogen heeft gespoten? Of zouden 'we' toch proberen hem aan te klagen? Zou de verzetsbeweging enkel bestaan uit aanvallen op naziservers en darkwebs die foto's uit Auschwitz lekken? En hoeveel likes zou de pagina facebook.com/adolfhitler krijgen? Wat als we de foto's van de Holocaust via snapchat hadden doorgekregen? Zou de publieke verontwaardiging dan zo groot zijn geweest dat Churchill en Roosevelt veel eerder hadden ingegrepen? Of hadden ze misschien helemaal niet ingegrepen en de kant van de Duitsers gekozen? Zouden de SS'ers selfies maken met weer een Joods slachtoffer? Of had juist de tweede wereldoorlog nooit ontstaan. Of de moord op Kennedy, waar dan duidelijk uit duizenden filmpjes zou blijken wie nu echt die kogels heeft afgeschoten.

Wat als er vanuit Indonesië beelden van door Nederlandse soldaten gemartelde en afgeslachte mensen de wereld rondgestraald werden? Zouden er Kamervragen gesteld worden, of een parlementair debat ontstaan over de rol van Wilhelmina? Zouden we verontrust zijn over het welzijn van de burgers in onze kolonie? Of zouden we onze schouders ophalen en als volslagen idioten door de straten rennen, op zoek naar een virtueel monstertje met superkrachten?


Jan van Oranje

dinsdag 13 december 2016

Erin getrapt

Het is ergens eind jaren 80, als ik onderweg ben in mijn functie als chauffeur van een groothandel in tabak en zoetwaren. Mijn route is steevast ergens in het zuiden des lands, om daar de bestelde goederen rond te brengen bij winkels en horeca. Er wordt in die tijd nog flink wat afgepaft, en dat is dan ook te merken aan de tot de nok toe gevulde Mercedes bestelbus, maar meer nog aan de grote hoeveelheid adressen.

Het is dus zeker geen kwestie van lekker achterover hangen, maar meer van behoorlijk aanpoten en voortdurend het gas er flink op, tenminste, als ik voor het donker thuis wil zijn. Om tijd te winnen heb ik mezelf dan ook aangeleerd om zoveel mogelijk dozen in één keer te tillen, waardoor ik steevast, balancerend als een volleert circusartiest, met een hoge toren aan dozen in mijn handen een zaak binnenkom. Zo ook bij meneer Terlingen, van het bruincafé 'Polderzicht' in de polder van het mooie Brabantse land. Hier wordt schijnbaar goed doorgerookt, want met een ernstig belemmerd zicht door een megatoren aan dozen, ga ik, achteruitlopend, de deur met mijn elleboog openend, het café binnen waarbij ik meteen op iets ga staan dat heel vervelend onder mijn schoen blijft plakken. Omdat de eigenaar een grote hond in zijn zaak heeft liggen vrees ik het ergste. Ik wrijf een beetje heen en weer met mijn voet, maar de plak die onder mijn schoen zit gaat hierdoor slechts vaster zitten. Om de drek niet nog vaster in het profiel te prakken, hink ik richting bar, terwijl de dozen hoog boven mij uit torenen, en breek daardoor bijna mijn nek over de barkrukken. Ik begrijp hierdoor dat ik bij de bar moet zijn aangekomen en deponeer de bestelling op een leeg plekje, pak de factuur uit mijn kontzak en mijn portefeuille met wisselgeld uit mijn binnenzak. Meneer Terlingen, die al een beetje op leeftijd is, komt ondertussen aansloffen, onderwijl steeds een naam roepend die ik niet kan verstaan.

Terwijl meneer Terlingen vluchtig de bestelling bekijkt, wrijf ik met mijn schoen stiekem over een rand van de bar om zo de harde plak viezigheid onder mijn schoen uit te krijgen. Onder het afrekenen zegt meneer Terlingen terloops: “Kijk zo meteen een beetje uit waar je loopt chauffeurtje, want Koosje, mijn tamme parkiet, is ergens aan het wandelen.” Ik kijk naar beneden naar hetgeen onder mijn schoen vandaan is gekomen en zeg netjes: “Zal ik doen meneer Terlingen.”

Jan van Oranje