Ik sta op het schoolplein te wachten op mijn dochtertje. Op een meter of 6
staat een man, te wachten op zijn kind. Ik ruik, zelfs op die afstand, dat de
man op een misselijkmakende manier naar zweet stinkt. En geen vers, eerlijk
verdiend zweet, nee, het is een allesoverheersende rotte lijken lucht die de
man al dagen, zo niet weken bij zich moet dragen, om een dergelijke odeur gekweekt te kunnen hebben. Om zeker te zijn dat zijn omgeving goed mee kan
genieten, draagt hij een mouwloos shirt met vrij hangende oksels, zodat het
lichte briesje, hoe wreed kan het leven zijn, dat mijn kant op staat goed zijn
werk kan doen.
Ik probeer de lucht te filteren door tussen mijn tanden door adem te halen,
maar kom al snel in acute ademnood. Tegen wil en dank moet ik de walm, die in
mijn verbeelding een ranzige groene kleur heeft, inhaleren. De gedachte aan de
stank die rond de man moet hangen als ik binnen een straal van één vierkante
meter zou staan, doet mij spontaan kokhalzen, en met moeite en flinke tegenzin
slik ik het reeds door mijn keelgat ontsnapte gal terug. Het zorgt voor een
brandend keelgat, waardoor ik, onbewust, flink inadem door mijn neus en
daardoor buiten het nog in mijn keelgat balancerende gal ook mijn eerder op de
ochtend genuttigde broodje kaas een poging doet om mij op een schoolplein vol
ouders eeuwige roem te schenken. Ik loop met de wind mee weg van deze lichamelijke
milieuterrorist en vind een plekje bij wat andere ouders. Eén van de mannen ziet
in mij een nieuwe gesprekspartner en start een conversatie dat voor mij klinkt
als het gemompel van de mol uit de Fabeltjeskrant. Daarbij heeft de man een gebit
dat eerder donkerbruin is dan geel, en hangt er tijdens zijn gebrabbel een
sompig gekauwde sigaar in zijn mondhoek, die vrolijk op de maat van zijn
gespuugde woorden meedanst. De man had duidelijk iets verkeerds gegeten, of hij
was gewoon maagpatiënt, want steeds voor hij weer een stortvloed van tekst, die
ik niet versta noch begrijp, over mij heen stort, haalt hij eerst flink en
vooral diep adem, om daarna een boertje te laten waarbij een lucht meekomt die
het midden heeft tussen Oud Amsterdamse kaas en rotte vis, dit alles opgeleukt
met een vleugje knoflook.
In de auto spreek ik met mijn dochtertje af dat papa in het vervolg bij de
ingang van het schoolplein blijft staan. Ze kijkt me aan, ziet mijn bleke
huidskleur en knikt heel wijs ter bevestiging.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten